Wordt het Trump of Hillary?

De weghelft van de tegenliggers is spookachtig leeg. De auto’s vóór ons vertragen steeds meer, tot we met z’n allen een lange, traag rijdende stoet vormen. Sommige bestuurders hangen half uit het raampje, en beginnen te zwaaien. Wat is er aan de hand?

Limousines

Als er drie politiemotoren over de lege weghelft onze kant op komen rijden, begrijpen we het. Hillary! Trump! De presidentiële kandidaten komen eraan! De opwinding is te voelen in onze auto. Zullen we de rode vossenkuif van Trump in één van de auto’s kunnen zien? Zal het ziekelijk witte gezicht van de Hillary door het getinte glas schijnen?

Na een hele tijd niets, verschijnen er nog tientallen motoren. Deze keer begeleiden ze een zwarte limousine. We hangen zwaaiend uit het raam, tot we zien dat het niet de enige limousine is. Er volgen er nog tien, daarna vijf politieauto’s, tien motoren, een ambulance, zeven witte bestelbusjes en twee brandweerauto’s. Dan is het opeens voorbij. De rode kuif of de bleke snoet hebben we niet gezien.

We zijn op weg naar het vliegveld van Miami, na een heerlijke vakantie in Orlando.

Thuis

Een paar dagen later kijken we in Rome naar de live uitzending van CNN. Als we om kwart over twee ons bed in rollen, ziet alles er nog als verwacht uit. Trump heeft wat rode staten gewonnen en Clinton staat voor in Florida en North Carolina. Kat in het bakkie.

Ik val als een blok in slaap en word gewekt door mijn telefoonalarm. Het voelt alsof ik een minuut geleden ben gaan slapen en ik ben hevig gedesoriënteerd. Het helpt niet dat mijn telefoonwekker, om de een of andere reden, een ander liedje zingt dan normaal. Wat was er ook alweer vandaag?

Dan schiet ik overeind. De verkiezingen. Ik open Whatsapp en zie een bericht van een vriendin. Haar man ligt in kritieke toestand in een ziekenhuis is Verweggistan. En terwijl ik in deze vage onheilsmodus zit, duikt Lauren op naast mijn bed. Haar stem klinkt paniekerig: ‘Weten jullie wie er gewonnen heeft, ze zeggen dat het Trump is, ik kan het nergens vinden, ik snap er niks van.’

Ik ben meteen klaarwakker. Ik stap mijn bed uit, app heen en weer met mijn vriendin en spring onder de douche. Als ik de keuken in loop, staat Arno met een kop koffie in zijn hand samen met de meiden naar CNN te kijken. Het is echt zo. Donald Trump wordt de nieuwe president van de Verenigde Staten.

Ik heb heimwee naar mijn vakantie. Heimwee naar het moment dat ik nog niet wist of Trump of Clinton in die motorcade reed. Nu weet ik het wel. Het was Obama, de Ebbenhouten Halfgod, die zo prachtig voorbijraasde. Wat zal ik hem missen.

Als het lente wordt

Pikdonker is het, als ik nog even de veranda op stap. Ik zie alleen de houten tuinbank met het lichtblauwe kussentje erop en daarachter is alles zwart. Ik gris mijn iPad van de bank en probeer niet te snel naar binnen te rennen. Toch trillen m’n handen een beetje als ik de deur weer op slot draai.

Lente

Het wordt alweer vroeg donker en het overvalt me. Overdag is het hier nog heerlijk. Als ik ’s morgens in de tuin zit, mijn laptop op schoot en de koffie warm, lijkt het wel lente. Tropische vogels zingen dat ze nog lang niet naar huis gaan en tropische bloemen vallen hen bij in de struiken die groener en groener worden. Het regent vaker, maar er is ook nog veel zon. Je ziet de natuur ontspannen, nu de hete, dorre periode voorbij is.

Net als Sophie. Ik hoor haar heel hard zingen boven, terwijl ze met twee vingers in haar neus en acht op het toetsenbord een paar Engelse essays uit haar mouw tovert. Ze heeft haar sportkleding nog aan, want met rood hoofd en stralende ogen is ze zo van het hockeyveld in mijn auto gesprongen. Na twee jaar in het donker is ze van de ene op de andere dag weer in de zon gaan staan. En ze bloeit en bloeit zo schaamteloos dat m’n ogen ervan prikken.

Ik trek de gordijnen dicht en steek wat kaarsjes aan. De hond draait zich verstoord om in haar warme deken en gaat nog wat harder snurken. Ik open mijn boek en zijg in een stoel en weet niet meer waar ik eigenlijk bang voor was.

Het is lente, binnen en buiten.

Waarom Carlo me komt redden

Carlo is mijn hoop in bange dagen, want ik red het niet meer met mijn Duolingo-Italiaans. Je kunt geen grotemensenzaken regelen met een woordenschat op AVI-niveau.

Ik heb er niks aan dat ik weet hoe je ‘blauw’ schrijft, als ik in het gemeentehuis moet invullen wat mijn haarkleur is. Ik heb er nog minder aan dat ik weet wat een ‘mier’ in het Italiaans is, als ik bij de autodealer sta omdat onze auto vervangen moet worden. En breek me de bek niet open over de simpele dagelijkse taken, zoals boodschappen afrekenen bij de supermarkt.

Want dat is gewoon heel hard werken! Echt, als ik bijna aan de beurt ben, breekt het zweet me aan alle kanten uit. De mond van de kassière gaat namelijk al open zodra ze haar hand uitsteekt om mijn eerste boodschap over het scanvlak schuiven. En dan is het opletten geblazen, want Italiaans praat je niet, dat ratel je.

Er kunnen op dat moment twee dingen gebeuren: of ze vraagt me naar mijn klantenkaart, of ze vraagt of ik een tasje wil. En daar is meteen de eerste hindernis: de ene keer vraagt ze eerst naar het tasje, en de andere keer wil ze eerst mijn kaart zien. Ik ken alleen de woorden voor kaart en tasje. Dus span ik mijn nekspieren, spits ik mijn oren en houd ik tijdens de vraag mijn ogen angstvallig op haar lippen gericht, gespitst op De Twee Woorden: ‘tessera’ en ‘borsa’. Een soort supermarktbingo zeg maar.

Hoor ik ‘tessera’, dan zeg ik ‘no’, want die heb ik niet. Met mijn liefste glimlach hoor, want mijn gebrek aan verbale vaardigheden compenseer ik met geavanceerde lichaamstaal. Helaas is mijn ‘no’ blijkbaar raar, want ik zie op dat moment altijd een lichte verwarring in de ogen van de betreffende supermarktmedewerker. Misschien is het ‘not done’ om niet voor het geel-wit gestreepte dekbedovertrek te sparen. Of misschien vraagt ze ‘Mag ik uw kaart’, en dan is ‘nee’ ook wel een glashard antwoord.

Dan, korte of langere tijd na de vraag om de kaart, komt de vraag of ik een tasje wil. Aangezien ik altijd mijn eigen tas mee heb, moet ik hier eveneens ‘no’ op antwoorden. Dit doe ik blijkbaar ook op een vreemde manier, want als er al een glimlach is, is die tegen de tijd dat ik de ‘o’ heb uitgesproken ook weggesmolten.

Vervolgens roepen ze het bedrag. En weet je, ook als ze drieëntachtighonderd euro en 35 cent zouden vragen, zou ik triomfantelijk met mijn bankpasje zwaaien en het laatste woord uit de bingo roepen: “Bancomat!”. Want ten eerste versta ik niet wat ze zeggen en ten tweede weet ik zeker dat dit het goede moment is om te roepen dat je met je bankpas wilt betalen.

Met een achteloze zwier doe ik dan de swipe en de pin en vervolgens gooi ik zo snel mogelijk de boodschappen in mijn met roze tompoucen versierde Hema-tas. Overmoedig door opluchting roep ik dan nog even arrivederci, of ciao, maar ze zeggen nooit iets terug. Behalve de laatste keer dan, toen een jonge kassière me terugriep. Ik kreeg een kraslot in mijn handen gedrukt, en het arme kind sprak met bijna onmenselijke inspanning de nu al legendarische woorden: “You..winna..car”.

Bingo! Hoef ik gelukkig niet meer naar die autodealer.

 

Wat er gebeurt als je moeder op bezoek komt

‘Heb je geen wisser? Dan zeem ik je raam even.’

Mijn moesje is hier. Ze scharrelt wat rond in mijn Italiaanse huis en tuin. Ze vindt het niet makkelijk om niets te doen, om zich te laten verzorgen, want mijn moeder zorgt altijd voor anderen. Natuurlijk nemen we haar mee uit eten, laten we haar Rome zien en verzorgen we bed en ontbijt. En dan wil ze toch nog even de ramen doen.

Drieëntachtig is ze. Je zou het niet zeggen als je haar ziet lopen. Zachtblond kapsel, slank postuur en altijd leuke kleding aan. Ze rijdt heel Delft rond in haar groene Toyota, waarmee ze een paar keer per week haar 7-jarige achterkleinzoon van school haalt. Die neemt ze dan mee naar haar brandschone, lichte appartement en voert hem bruine boterhammen en Hollandse bloemkool. Ze doet het schijnbaar moeiteloos.

Vrijdag gingen we Rome in, samen. Ik liet haar Vaticaanstad zien, en de bruggen over de Tiber. We aten pizza op een schattig terrasje en liepen door de oude kunstenaarswijk weer terug naar af. Volgens mijn stappenteller liep ze 9300 stappen over de hobbelige kasseien.

Moeiteloos.

Vandaag gaat ze weer terug, naar haar appartement en haar televisie en haar schone ramen. Ze zal meteen keurig de post sorteren, de was uit de koffer trekken en een doekje over het stof halen. En als ze in de spiegel kijkt zal ze een piepklein kleurtje op haar wangen zien. We hebben haar namelijk in het zonnetje gezet. En dat was niet moeiteloos.

Net als het vies houden van dat ene raam.

Hoe ik mijn heimwee overwon

Als kind was ik het liefst thuis.

Ik wilde graag boerin worden, trouwen met een boer, want die gaan nooit van huis weg. En dan zo’n grote keuken met plavuizen vloer, met een dik perzisch tafelkleed en dat die boer dan een paar keer per dag de keuken in kwam en ‘honger!’ riep. Dan had ik een zelfgemaakte appeltaart of een andere lekkernij, die stond dan standaard af te koelen op het aanrecht. Met appelen uit eigen boomgaard.

Het werd een beetje anders.

Wereldvreemd

Het zal in 1970 zijn geweest, ik was een jaar of drie en mijn familie wilde uit eten. Mij lieten ze lekker slapen in de hotelkamer in het Zwarte Woud. Mijn moeder vertelt nog vaak over mijn gegil toen ik erachter dat ik bij de oppas moest blijven. Een vreemde vrouw in mijn vreemde hotelkamer! Ik was extreem bang van vreemde mensen en vreemde plekken.

De angst bleef me mijn hele jeugd achtervolgen. Tijdens het schoolkamp naar Lunteren had ik drie dagen buikpijn. Die keer in de vierde klas van de middelbare school dat ik op een uitwisseling was naar Parijs, hing ik de eerste dag al met gierende uithalen huilend in een telefooncel aan de telefoon met mijn mama.

Zelfs toen ik al studeerde. Ik werd door het uitzendbureau als Frau Antje naar Duitsland gestuurd, om in supermarkten kaas aan te prijzen. Het was prachtig weer, ik zat in een groen, heuvelachtig gebied met aardige, gastvrije mensen, in een schattig hotel met balkon en knisperende witte lakens. En ik zat al die tijd met een knoop in mijn maag, wachtend tot ik naar huis mocht.

En toen was ik het zat. Ik werd stewardess.

Wereldreiziger

De eerste tijd was een hel. Vijftien dagen lang, met vijftien vreemde mensen op reis. Geen kans op ontsnappen, ik kon pas terug als mijn vliegtuig weer ging. Telefoneren was duur en internet bestond nog niet. De treinrit naar Schiphol voelde elke reis weer alsof ik in een achtbaankarretje op weg was naar boven, machteloos wachtend op de verschrikkelijke val.

Tot ik mezelf op een dag, gierend van de lach, naast een collega-stewardess in diep donker Afrika vond, in de achterbak van een Jeep. Of met zes anderen in een hip busje langs de kust van Chili, reizend van strandhut naar strandhut. Of in de armen van een knappe, wildvreemde Argentijn, die me in een voor toeristen verborgen danstent ronddraaide en ronddraaide, terwijl de menigte ons luid toejoelde. Of gillend van de lach en doodsangst in een raft door de ‘Jaws of Death’ op een rivier in Vancouver. Dan stond ik weer champagne te nippen aan de zijde van een excentrieke miljonair, op een boot op de Bosporus. En, hoogtepunt der hoogtepunten, de samba te dansen op het carnaval in snikheet Rio.

Thuis

Het zit er nog steeds hoor, de heimwee. Het was er de eerste maand hier in Rome, elke nacht als de honden me wakker blaften. Badend van het zweet lag ik in het donker te staren. De angst voor het onbekende, de hang naar het vertrouwde. Het bekende, paniekerige gevoel in mijn maag. Maar ook nu vind ik mezelf, struinend door de steegjes van broeierig Rome en in het Italiaans biefstuk bestellend bij de slager in de supermercato. Suppend op een surfplank op een sprookjesachtig meer met meiden die ik amper een week ken. En met een wijntje in mijn hand, in een Italiaans wit designhuis. Kletsend met een vloekende Schot met wilde witte haren, luisterend naar een Fransman die hele gave Rometips heeft, en me verbazend over de verhalen van een ronde, blonde Russische operazangeres.

De echtgenoot werd een veelreizende piloot in plaats van een erfscharrelende boer. Maar hij is ontzettend graag thuis en dan bak ik appeltaarten en dek ik de tafel met een dik kleurig kleed. Ik kan al zonder brok in mijn keel Facetimen met mijn twee in Nederland achtergebleven kinderen en verzamel hen zo vaak mogelijk hier rond de gedekte tafel bij de olijfboom. Dan voel ik me zo’n echte, Italiaanse mama en alweer helemaal thuis.

Eigenlijk wilde ik dát vroeger wel worden: thuis in den vreemde.

Rome – het waarom

Bovenaan de steile heuvel kijkt de vrouw met het machinegeweer emotieloos naar de wachtende rij mensen. De zon schijnt hard op haar in legergroen gehulde, tengere figuur, maar ze ziet er koel uit.

Vóór haar stopt een zilveren Mercedes. Een man stapt uit. Hij draagt een zwart kostuum, een donkere zonnebril en heeft een oortje in. Hij gaat naast de vrouw staan en lijkt iets tegen zijn rechtermouw te zeggen. De Mercedes rijdt door, en een zwarte auto met getint glas rijdt voor. De chauffeur en zijn bijrijder stappen uit en openen elk de achterdeur aan hun kant. Een forse man in een donkerblauw pak en een schattig klein meisje stappen uit. Het zwaarbewaakte koppel wordt via een andere ingang naar binnen geloodst.


Onze rij schuift wat op, en Sophie en ik lopen wat stappen verder. Onze eigen bodyguard, een 52-jarige, zeer aantrekkelijke luchtmachtheld, is intussen opgewonden aan het speculeren over de identiteit van de kale man. Ik knik wat, en houd me ondertussen bezig met het bestuderen van de kleding van de vrouwen om me heen: men draagt voornamelijk lichte, elegante Audrey Hepburn-achtige jurkjes en grote opvallende Sophia Loren-achtige zonnebrillen. Ik maak een mentale notitie om morgen te gaan winkelen: when in Rome, do as the Romans.


Als we door de hekken en langs het prikkeldraad zijn geschuifeld, is het alsof we in een andere wereld zijn beland. We zijn op een grote, met palmbomen beplantte binnenplaats, die aan drie kanten omarmd wordt door een groot, statig gebouw. Het gebouw is geschilderd in de okergele kleur die Italiaanse gebouwen zo Italiaans maakt. Een grote, stenen trap leidt naar de ingang, waar jongens en meisjes in blauwe schooluniformen af en aan lopen.
We zijn op het Zweinstein van Rome.

Met een Latte Macchiato in ons hand, worden we door een leraar door de school geleid. We lopen door torenkamers, ziekenboegen en achterdeurtjes. Ze hebben hier afdelingen als Griffoendor en Huffelpuf, alleen heten ze hier Minerva, Juno, Vulcan en Apollo. Ze hebben hier magische vakken als Art and Design, English literature en creative writing. Ze spreken Engels en dragen blauwe polo’s en de kinderen op handen. We zien een soort juf Tops, met paarse haren en bloemetjespumps. Er is een eetzaal met overvloedige maaltijden en ijs op vrijdag.

Ik zwijmel weg bij de toespraak van Perkamentus, het schoolhoofd dat me betovert met zijn inspirerende speech. Er is uiteraard ook een Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, anders zou die vrouw bij de ingang geen rol in het verhaal hebben. De luchtmachtheld gokt dat het de Forse Man is.
 Aan het eind van de ochtend lopen we weer de heuvel af, uitgezwaaid door de imposante klokkentoren.

Ik heb geen bezemstelen gezien, maar ik durf er mijn nieuwe zonnebril op te verwedden dat dit een plek is waar ze kinderen leren vliegen.