Wat er met mij gebeurde in een kelder in Chili

Santiago de Chile, maart 1992

 

Mijn KLM-collega’s en ik rijden in een huurbus langs de kust van Chili. We eten oesters die de vissers voor ons uit zee halen, we drinken merkloos bier in hangmatten op veranda’s aan het strand. En in de bus zingen we smartlappen en ruzieën we, alsof we elkaar al veel langer dan drie dagen kennen.

Op de laatste avond eten we in een restaurant in Santiago de Chile.

Het restaurant lijkt op de woonkamer van een middelbaar echtpaar uit de jaren ‘70. De oranje-gele vloerbedekking is versleten door de tijd en door de voeten van bezoekers. De zwoele temperatuur en de exotische etensluchten maken de lucht bedompt en de staande lampen met rozige, verschoten lampenkappen verlichten de gele muren.

Van wat er zich op dat moment in de kelder afspeelt, heb ik nog geen idee.

De drankflessen stapelen zich op op de lange tafel en het toetje is, net als de rest van de maaltijd, goddelijk en lauw. Wat er na het toetje gebeurt weet ik niet meer, ik vermoed dat de drankflessen daar een rol in spelen. Wel herinner ik me de plotselinge opgewonden sfeer in ons groepje en dat we een trap afdalen. Een steile smalle trap, ergens achterin de keuken.

Onderaan is een zware, donkere deur en als die openzwaait, ben ik op slag nuchter. Het lijkt alsof ik in een Harry Pottter-film stap. De ruimte onder het restaurant is veel groter dan de oppervlakte van het gebouw erboven doet vermoeden: het is letterlijk een balzaal. Er is een parketvloer en salsamuziek en discoballen en heel veel dansende en zwetende mensen.

Terwijl we daar staan stopt, als bij toverslag, de muziek. Iedereen kijkt naar mij.

(Echt waar).

Er stappen mensen naar de zijkant van de ruimte en ze vormen een haag voor me. Een soort erehaag (ik maak echt geen grapje).

Aan het einde van de haag staat een man van een jaar of veertig. Hij draagt een zwarte broek en een wit overhemd met losse bovenknoopjes, waardoor zijn krullende zwarte borsthaar te zien is. Ik weet meteen dat hij de beste danser van deze salsaschool is. En hij steekt zijn hand uit.

Naar. Mij.

In een soort trance loop ik op hem af. Als ik voor hem sta, zijn zijn ogen op dezelfde hoogte als de mijne. Ze zeggen dat dit voorbestemd is. Dat ik hem kan vertrouwen. Dat dit mijn moment is.

Hij slaat zijn rechterhand om mijn middel en pakt mijn linkerhand vast. Er klikt iets in mijn hoofd en ik lijk met hem samen te smelten. Als een magneet die op haar tegenpool smakt. Danny op Sandy. Johnny op Baby.

Start de muziek.

Ik geef me volledig over. Elke beweging wordt door Hem ingezet en ondersteund. Ik dans en volg en draai en stap. Alles klopt en er is geen twijfel. Alleen de muziek en de beweging.

Met een draai die in de eetzaal van Dirty Dancing een staande ovatie zou scoren, eindigen we ons samenspel. Hij kijkt me nog één keer diep in de ogen en het volgende dat ik me herinner, is dat de menigte de dansvloer weer overneemt en ik naar mijn groep loop.

Ze kijken me aan alsof ik iemand anders ben. Geschokt. Lichtelijk angstig zelfs misschien.

‘Ik wist niet dat jij zo goed kon dansen,’ zegt er uiteindelijk één.
‘Ik ook niet,’ zeg ik.

Hij wel.

En vanaf die dag weet ik dat ik veel meer kan dan ik zelf vermoed. En jij ook, dat weet ik.

Bring. It. On. Baby.

 

PS: Wil je meer van me lezen of zoek je nog een goed Sinterklaascadeau? Mijn boek is een aanrader als het gaat om helpende gedachten, talenten en steunzolen! En als je wilt lachen. Want dat is altijd een goed idee.

 

Wat je niet van mij wist maar je misschien wel was opgevallen

Ik val maar meteen met de deur in huis: ik ben een spijkerbroekenmeisje.

Ik heb best leuke kleren in mijn kast hoor, en ik kan ook erg genieten van goedgeklede vrouwen. Maar als ik ’s morgens voor mijn eigen kast sta, kies ik toch het liefst die stevige, vlekbestendige, soepele werkbroek. Leuk bloesje erop, kek jasje, hoppa.

Er zijn mensen die daarop spugen. En dat snap ik ook. Maar ik heb niet zo’n talent voor mode. Ik koop zo vaak dingen die me in de winkel leuk lijken en als ik thuiskom slaat het als een tang op een varken. Te pofferig, te lijzig, te iemand anders.

Het ergst zijn de appjes met ongevraagde dresscodes, die ik soms krijg. Van die niet zo stille hints als: ‘Wij doen allemaal onze jurkjes aan hoor!’. Met een duimpje dat er vriendelijk en goedkeurend uitziet, maar dat voor mij voelt als een terechtwijzend vingertje. Dat ze tegen elkaar gezegd hebben: zeg even tegen die Liek dat ze iets netjes aandoet, anders komt ze weer in d’r spijkerbroek.

Ik kan doen alsof het me niet interesseert. Lekker dragen waar ik me comfortabel in voel. Maar als rasecht gevoelsmens en original pleaser comformeer ik me ook graag.

Dus ook bij de eerstvolgende sociale bijeenkomst, mijn Romeinse Boekenclub, doe ik mijn netste witte broek en bijpassend lichte zijden blouse aan. Maar daar aangekomen loop ik al meteen tegen een obstakel aan. Want mijn boekenclub komt bijeen aan de tuintafel van mijn vriendin, met uit houtblokken gehakte stoelen erbij, die nog een beetje vochtig zijn van de ochtenddauw.

Mijn witte broek roept heel hard nee, dus tegen de rug van de naar binnen verdwijnende vriendin roep ik: ‘Heb je ook iets van een kussentje?’. Ik voel me meteen een truttige zeur. In m’n spijkerbroek zou ik daar nooit om gevraagd hebben.

Maar het wordt nog erger.

Want gastvrouw A. heeft, naast robuuste houten zitblokken, ook een robuuste Cane Corso. Zeg maar een labrador op steroïden. Deze buitenhond draagt de hele tuin in zijn vacht en bek mee. Helaas voor mijn witte broek heeft hij ook de liefste ogen van de wereld, dus als hij naar me toe komt rennen, zak ik natuurlijk op mijn hurken en knuffel ik mijn grote vriend stevig.

Mijn kleding gilt het uit. Tevergeefs. De vlekkeloosheid sterft een snelle dood.

Maar het wordt nog erger.

Met mijn inmiddels beige broek neem ik weer plaats aan tafel, waar ik een vers vogelpoepje van een bord veeg. Het gesprek rolt ondertussen moeiteloos van de deugden van de echtgenoot naar – oh ironie – de witwaspraktijken van de Italiaanse mafia.

Dan wijst een vriendin naar mijn schouder. ‘Eh, Liek, dat vogelpoepje dat je net vond, zoiets zit nu ook op je blouse.’

En ja hoor, naast een bevlekte broek heb ik nu ook een niet meer zo lichte blouse aan.

‘Geeft niks,’ roep ik wanhopig en ik check de onbevlekte, charmante kledij van de andere dames. Zij houden niet zo van honden en dat is wel zo netjes.

Ik laat het los en geniet van de zon, de vogels, de stilte in het heuvelachtige landschap, de bergen in de verte, de in zout gebakken courgette en de verse lasagne. Als de door de Italiaanse hulp gebakken cakejes met witte kokosvlokken op tafel komen, vraagt A. of we het leuk vinden om het restant olijven uit haar boomgaard te helpen plukken.

Op dat moment weet ik het zeker: dit bezoek was een test.

Mijn gewonde witte broek slaakt een laatste wanhoopskreet, maar ik dans niet langer naar haar pijpen. Olijven plukken in een Italiaanse boomgaard is een item op mijn bucketlist, dus ik pak de grootste rieten mand die er is en sta al onder een olijfboom als de rest nog aan de koffie zit.

Ik trek aan takken die hun stoffige aanbaksel op mijn zijden mouwen lossen. De kwijlende hulk schuurt liefkozend zijn hondenlichaam tegen mijn benen. Vogels wijzen dreigend met hun cloaca in mijn richting.

En ik, ik krijg een inzicht uit de blauwe hemel.

Geluk hangt niet af van wat je aantrekt. Geluk hangt af van de mate waarin je je alles aantrekt.

Ofzoiets.

PS: Wil je meer van me lezen of zoek je nog een goed Sinterklaascadeau? Mijn boek is altijd een goed idee als het gaat om helpende gedachten, talenten en steunzolen!