Harde confrontatie in Colombia

Dus.

We zijn met de kids in Colombia en er is er maar één iemand die een kam bij zich heeft. Hij slaapt bij mij op de kamer en ik ben het niet. En als ik op de derde ochtend onder de douche vandaan stap, bevindt deze kam zich vier kamers verderop, bij de Dochter. Die moet ik dus halen en omdat ik niet met suikerspinhaar door het hotel wil lopen, zet ik de nieuwe sombrero van de Man – doorsnee een halve meter – op mijn hoofd (don’t ask).

Ik open mijn hoteldeur, kijk links en rechts en haast me door de gang. Ik klop op de deur van de Dochter en besef na drie klopjes dat ik bij de verkeerde deur sta.

Het is halfzeven ‘s ochtends.

Ik spurt een deur verder en klop ook daar aan. Ondertussen begint er in de vorige kamer een baby te huilen. Heel hard. Lauren doet maar niet open en ik sta en plein public met een sombrero op in een hotelgang waar ik net een baby heb wakker geklopt. Ik klop nog een keer, en prak me zoveel mogelijk tegen de muur aan om onzichtbaar te worden. De enorme sombrero bemoeilijkt dit proces aanzienlijk. Uit de klopkamer klinkt nu naast babygehuil ook mannengeschreeuw. Ik weeg af hoe erg het is om met vogelnesthaar bij het ontbijt te komen.

Lauren’s deur gaat eindelijk open. Ik probeer naar binnen te glippen maar dat mag niet want de Schoonzoon is bloot. Ik leg het verhaal uit aan mijn liefhebbende Dochter, in hoop op een schuilplaats. Ze stopt me echter onbewogen de kam in mijn handen en zegt, net voordat ze de deur voor mijn neus dichtslaat: ‘Rennen mam’.

 

Vind je mijn verhalen leuk? Check mijn boek: Het Land van Alles!

Verloren in Bangkok

Midden in een zin blijft zijn mond openstaan. De lucht die eraan ontsnapt vormt twee woorden, die niets met het gesprek te maken hebben.

‘Mijn tas…’

Drie uur daarvoor lopen we de zaak van Co van Kessel in Bangkok binnen. Co organiseert fietstours door de stad. Onze groep bestaat uit twee Nederlandse wereldreizigers, twee oudere Rotterdammers, een Friese jongen op weg naar stage in Sydney, een Vlaamse kunsthandelaar, Arno, Sophie en ik.

De tocht begint om de hoek van de winkel, waar we al meteen in straatjes met buitenkokende mensen, theedrinkende tandeloze vrouwtjes en wasteiltjes met baby’s erin belanden. Het overvalt me zo, dat ik spontaan volschiet. Hoe vaak ik ook reis, het ontroert me elke keer weer dat ik dit allemaal mag meemaken.

Ik snuif de typische geur op die ik nog ken van vijfentwintig jaar geleden, toen ik hier als stewardess vaak kwam. Het is een onmiskenbare mix van uitlaatgassen, orchideeën, vissaus en menselijke uitwerpselen. De vochtige tropenhitte smelt alles samen tot een allesdoordrenkende, onzichtbare massa. Het altijd aanwezige lawaai van dieselauto’s, taxiboten en tuktuks en de knalroze, gifgroene en helblauwe huizen maakt er een spektakel voor de zintuigen van.

Manoeuvrerend tussen de gaten en de kuilen worden we toegejuicht door vrouwen met plastic boodschappentasjes, worden we de goede richting op gecoacht door werklui met zwarte handen en gehighfived door rijen schoolkinderen. Iedereen lacht ons toe, als we door zonnige steegjes en langs goudglimmende tempels fietsen. We komen langs markten met speelgoed in alle kleuren van de regenboog, door donker slagersgebied waar gevilde dieren bloedend hangen te wachten op de schroeiende gasbranders, en door kloosters met oranje monniken die liefdevol hun terrasplanten water geven in het warme ochtendzonnetje.

Het wordt snikheet. Plaspauzes gebeuren op wc’s waarboven je hurkt en drinken krijgen we uit koelboxen in winkels die meteen ook iemands huiskamer zijn. Onderweg vertelt de groep elkaar hun verhalen en de jongen die voor het eerst zo ver weggaat, luistert stil naar de avonturen van de ervaren reizigers. Hij doet ons allemaal denken aan onze eigen zonen en we nemen hem ouderlijk onder onze hoede.

Dan, als een open bus ons met fiets en al naar de kust brengt, komen die woorden uit zijn mond.

‘Mijn tas…’

Zijn tas met portemonnee is weg. Meteen zetten onze gidsen een telefonische zoektocht in. De jongen zit met een wit gezicht tussen Arno en een andere vader in. Ze stellen hem gerust, instrueren hem over telefoonnummers en ambassades en beloven dat ze hem niet zonder geld weg laten gaan.

Als we even later langs zoutmeren en kokosnootplantages rijden, is hij er niet echt bij; hij fietst op de automatische piloot en kijkt zonder het landschap te zien. We wachten op meer nieuws en als we uren na het begin van de zoektocht Fanta drinken uit de koelbox van een hut in het midden van een zandvlakte, komt de gids naar hem toe. Ze pakt hem bij zijn arm en kijkt hem diep in zijn ogen.

‘I have good news and I have bad news for you.’
Hij laat zijn schouders zakken. ‘Tell me the bad news first.’
‘Het slechte nieuws is dat we je tas niet hebben gevonden.’
De tranen schieten in zijn ogen. ‘Wat is het goede nieuws dan?’ vraagt hij met hoge stem.
‘Het goede nieuws is dat ik loog.’
De gids lacht zelf het hardst en de jongen lacht hysterisch mee.

Er wordt gejuicht en op natte ruggen geslagen en blij springen we weer in het zadel, de een wat voorzichtiger dan de ander. Als we weer bij Co aankomen ruiken we naar zweet, hebben we pijnlijke konten, en mogen we ons nog één zwoele avond onderdompelen in de heksenketel die Bangkok heet.

Wij zijn vreselijk stinkende geluksvogels.

Wordt het Trump of Hillary?

De weghelft van de tegenliggers is spookachtig leeg. De auto’s vóór ons vertragen steeds meer, tot we met z’n allen een lange, traag rijdende stoet vormen. Sommige bestuurders hangen half uit het raampje, en beginnen te zwaaien. Wat is er aan de hand?

Limousines

Als er drie politiemotoren over de lege weghelft onze kant op komen rijden, begrijpen we het. Hillary! Trump! De presidentiële kandidaten komen eraan! De opwinding is te voelen in onze auto. Zullen we de rode vossenkuif van Trump in één van de auto’s kunnen zien? Zal het ziekelijk witte gezicht van de Hillary door het getinte glas schijnen?

Na een hele tijd niets, verschijnen er nog tientallen motoren. Deze keer begeleiden ze een zwarte limousine. We hangen zwaaiend uit het raam, tot we zien dat het niet de enige limousine is. Er volgen er nog tien, daarna vijf politieauto’s, tien motoren, een ambulance, zeven witte bestelbusjes en twee brandweerauto’s. Dan is het opeens voorbij. De rode kuif of de bleke snoet hebben we niet gezien.

We zijn op weg naar het vliegveld van Miami, na een heerlijke vakantie in Orlando.

Thuis

Een paar dagen later kijken we in Rome naar de live uitzending van CNN. Als we om kwart over twee ons bed in rollen, ziet alles er nog als verwacht uit. Trump heeft wat rode staten gewonnen en Clinton staat voor in Florida en North Carolina. Kat in het bakkie.

Ik val als een blok in slaap en word gewekt door mijn telefoonalarm. Het voelt alsof ik een minuut geleden ben gaan slapen en ik ben hevig gedesoriënteerd. Het helpt niet dat mijn telefoonwekker, om de een of andere reden, een ander liedje zingt dan normaal. Wat was er ook alweer vandaag?

Dan schiet ik overeind. De verkiezingen. Ik open Whatsapp en zie een bericht van een vriendin. Haar man ligt in kritieke toestand in een ziekenhuis is Verweggistan. En terwijl ik in deze vage onheilsmodus zit, duikt Lauren op naast mijn bed. Haar stem klinkt paniekerig: ‘Weten jullie wie er gewonnen heeft, ze zeggen dat het Trump is, ik kan het nergens vinden, ik snap er niks van.’

Ik ben meteen klaarwakker. Ik stap mijn bed uit, app heen en weer met mijn vriendin en spring onder de douche. Als ik de keuken in loop, staat Arno met een kop koffie in zijn hand samen met de meiden naar CNN te kijken. Het is echt zo. Donald Trump wordt de nieuwe president van de Verenigde Staten.

Ik heb heimwee naar mijn vakantie. Heimwee naar het moment dat ik nog niet wist of Trump of Clinton in die motorcade reed. Nu weet ik het wel. Het was Obama, de Ebbenhouten Halfgod, die zo prachtig voorbijraasde. Wat zal ik hem missen.