Ik heb een diepgewortelde aversie tegen het praten over koetjes en kalfjes. Tegen het zeggen van zinnen die al miljoenen keren gezegd zijn.
‘Lekker weertje hè?’
‘Wat eet je vanavond?’
‘Het wordt een mooie dag zo te zien.’
‘Heet hè, die zon.’
‘Wat wordt het alweer vroeg donker hè?’
Ik weet dat dit soort gesprekken het smeermiddel van je sociale leven zijn. Maar ik ben er gewoon niet zo goed in. In tegenstelling tot Arno. Die kan het zelfs in het Italiaans. Stapt-ie uit de auto om een kilootje kersen te kopen bij een stalletje langs de weg, blijft-ie een kwartier weg. En maar zwaaien met z’n armen, en lachen en die verkoper die hem dan joviaal op zijn arm slaat. Nieuwe beste vrienden. En dan glijdt-ie met een glimlach weer naast me op de passagiersstoel, kilo kersen op zijn schoot.
‘Waar hád je het over?’
‘Oh gewoon, waar hij woont en waar ik woon en dat Rome leuk is.’
En dan is hij de gevierde man en ik de arrogante bitch. Maar ik wil het gewoon niet. Ik wil praten over de olifant in de kamer. Ik wil praten over hoe die man daar op straat achter dat stalletje terecht is gekomen. Wat zijn zijn dromen, hoe ziet hij de toekomst, wat vindt hij van de zin van het leven? Vraag dat maar eens in het Italiaans, terwijl je je autosleutels en je plastic zakje met kersen vasthebt en in je rugzakje graaft op zoek naar drie cent omdat hij geen wisselgeld heeft. Dus zeg ik maar niks. En bedank met mijn vriendelijkste glimlach voor de zakelijke transactie. Terwijl de man zich alweer heeft omgedraaid naar de volgende klant, die wél over het weer praat en zijn nieuwe beste vriend kan worden.
En zo loop ik al maanden met dooie puntjes. Want de kapper hè, dat is de broedplaats van de gezellige kleine praatjes. Toch moet ik eraan geloven, en ga met Arno mee naar zijn kapsalon.
Als we binnenkomen, zitten er veel mensen te wachten. Arno is niet onder de indruk.
‘Is Jessica er?’
Jessica is de bazin, en ze knipt nog zelden. De eerste keer dat mijn man hier was, kreeg hij haar per ongeluk persoonlijk achter zijn stoel. Bij gebrek aan de woorden voor lekker kort, knippen, stoer, en goddelijk, liet hij haar een foto van George Clooney zien. Het moet een schouwspel geweest zijn. Vijf Italiaanse kapsters en drie mannelijke die in rap Italiaans Arno, zijn kapsel, George Clooney en het feit dat hij piloot was bespraken. Gierend van de lach. En Arno had acht nieuwe vrienden. En een hernieuwde George Clooney-look.
En ook vandaag komt Jessica, speciaal voor haar beste vriend George, direct haar kantoor uitschrijden. Hij mag, in plaats van op de wachtstoelen, direct plaatsnemen voor de spiegel. Ik niet. Al wachtend kijk ik verveeld wat rond en doe de volgende observaties:
- Alle vrouwen zitten met een trieste blik met goudblonde verf in het haar naar zichzelf te staren.
- Tijdschriften en koffie worden niet verstrekt.
- Alle mannen die binnenkomen om geknipt te worden zien eruit alsof ze net bij de kapper vandaan komen.
- Kletsen is not done. De klant kijkt met een duckface in de spiegel en de kapper knipt in opperste concentratie wat in het wilde weg. Dit is duidelijk serious business.
Het ziet er gunstig uit voor mij. Geen small talk.
Ik word in een kimono gehesen en in een zak op mijn mouw wordt een briefje met mijn naam en gewenste behandeling gestopt. Mijn kapster neemt me mee naar de wasbakken en wast en masseert in alle rust, met cirkelende bewegingen, mijn hoofdhuid. De shampoo ruikt verdacht veel naar Zwitsal, en ik voel me veilig en geborgen.
Liefdevol kamt ze daarna mijn haren en loodst me vervolgens aan mijn arm naar de knipstoel. Daar zet ze drie knippen en gebaart dat ik moet gaan staan. Zo knipt ze de achterkant en duwt vervolgens zachtjes mijn hoofd naar voren en beneden. Daar sta ik dan, kijkend naar mijn bruine knieën, en ik snap het gebrek aan gesprek. Ik mag weer gaan zitten en voor ik het weet blokt het geblaas van de föhn alle mogelijkheid tot vriendelijk geklessebes.
En dan is het klaar.
Ik sta op en moet een best aanzienlijk bedrag betalen voor een hoofdwasje, vijf knippen en een stroom gebakken lucht. Mijn haar is steil en niet veel korter, maar de kapster lacht tevreden. Als ik samen met Arno de zaak uitstap, roept al het personeel tegelijk ciao, arriverderci of salve naar hem. Ik maakte nooit een kans.
De volgende dag lunchen we met vrienden. De tafel staat aan de rand van een idyllisch meer, waar kleine zeilbootjes overheen scheren. De wind waait ons haar door de war, de wijn geeft rode blosjes en het is zo ontzettend gezellig. We praten over onze dromen en verlangens, over jaloezie en angsten, over emigreren en over hoe dankbaar en gelukkig we zijn dat we op deze prachtige plek mogen wonen. Ik voel me helemaal in mijn element.
De Italiaanssprekenden onder ons worden vrienden met de ober en ik bewonder hen om het gemak waarmee ze in een paar zinnen verbinding kunnen maken. En ik vergeef mezelf.
Want ik vaar gewoon niet zo goed op de oppervlakkige wateren. Ik ben meer een diepzeeduiker.