De vrouw slaapt.
Het kind o-pent de deur.
‘Mama, ik heb pijn.
Er is een beest in mijn bed.
Het bijt.’
De vrouw staat op.
Ze loopt naar het bed van het kind.
Er zit een beest in het bed.
Een eng beest.
De vrouw spuit met gif.
Het beest gaat niet dood.
De vrouw roept de man.
De man is boos.
De man komt ook.
Hij pakt een stuk pa-pier.
Hij maakt het beest dood.
Hij gaat naar bed.
Het kind gaat naar bed.
De vrouw gaat naar bed.
De wek-ker gaat.
De vrouw is moe.
Ze geeft de hond voer.
De hond kotst.
De vrouw lacht.
Maar niet heus.