Als je graag wilt dat iemand blijft, laat haar dan los. Blijft ze, dan houdt ze van je. Gaat ze, dan waren jullie niet voor elkaar bestemd.
Op een dag vliegt er een dwergpapegaai onze tuin in. Ze vliegt de olijfboom in en neemt ons vorsend op, kopje scheef en voor de duvel niet bang.
‘Tjilp tjilp!
We tjilpen terug, ze blijft gezellig op onze veranda eten, zit lekker op de rugleuning van de stoel en soms op een van de gillende dochtershoofden. Ze noemen haar Kiwi.
‘Zullen we haar houden?’
Maar ik ben niet zo van de vogels. Ik ben bang voor die pikkende bekkies, van die fladderende vleugels. Ook vind ik een vogel in een kooi een beetje zielig.
‘We laten haar gewoon los, als ze bij ons wil blijven mag dat, maar ik ga geen kooitje kopen.’
Ze vliegt weg en laat zich de rest van de dag niet meer zien. Sophie dwaalt een beetje verloren door de tuin.
‘Kiwi! Kiwi!’
Ze had een vogel en nu niet meer.
Als ik de volgende ochtend de vuilnis buiten zet, landt er in een storm van gefladder een groen vogeltje op mijn hoofd. Ik heb de gelukkigste dochter van de wereld. Kiwi laat zich voeren, speelt verstoppertje achter de kussens en neemt bezit van onze tuin. Ze claimt de bank, het voerbakje, de ligbedden en de koffietafel. Ze bijt in je nek, schreeuwt in je oor en vindt het belachelijk dat ze niet naar binnen mag.
Terrorkiwi, noemen we haar. Van mij mag ze gaan, maar ze wil duidelijk blijven.
De oplossing die rest is opvoeden. En daar zit een probleem. Ik weet hoe ik een hond moet trainen. Maar een vogel, dat is onbekend terrein voor mij. Ze voelt m’n angst en onze verstandhouding wordt er niet beter op.
En dan komt de Man thuis.
Het moment dat hij naar buiten stapt, is ze verliefd. Ze nestelt op zijn hoofd, brabbelt in zijn oor en geeft hem liefdesknabbeltjes in zijn nek. Hij krijgt kopjes, hij mag haar aaien en samen dobberen ze in het zwembad, hij in de ligstoel, zij op zijn hoofd. Ze maken samen het zwembad schoon en drinken samen koffie. Zo brengen ze dagen door, a match made in heaven.
Maar Birdman moet weer werken. Hij gaat vliegen, ironisch genoeg.
Als hij weg is doet Kiwi wanhopige pogingen het huis binnen te komen. Ze loopt panisch heen en weer op het raamkozijn achter zijn bureau. Ze doet aanvallen op openende deuren.
‘Waar is mijn man!’ lijkt ze te roepen.
Het is aandoenlijk en ik weet niet zo goed wat te doen.
En dan komt er ook nog een groep vrouwen op bezoek dat weekend.
‘Hond moet binnen blijven, vogel buiten!’ roep ik in de chaos.
Kiwi is niet meer te houden. Ze is schattig, met haar eigenwijze speelsheid, maar ze vliegt ook van gillend hoofd naar gillend hoofd, ze bijt hard in oren, ze poept op feestkleding. Als ze mij als klap op de vuurpijl tot bloedens toe in mijn vinger bijt omdat ik haar voer wil verschonen, schreeuw ik het uit.
‘Rotbeest!’
Dan is ze weg.
Ik heb nu al spijt van mijn uitbarsting. Ze is waarschijnlijk nog maar klein, en weet nog niet zo goed hoe je dat doet, lief zijn. Als ik uren later om het huis heen loop, zit ze daar. Op de tennistas.
‘Tjilp tjilp!’
Ze houdt haar rode kopje scheef, alsof ze wil vragen of ik nog boos ben. Ik aai haar zachtjes en ze blijft rustig zitten. Zo loop ik die dag vaker langs en soms zit ze ín de tas. Als ik dan vraag ‘Kiwi, ben je thuis?’ tjilpt ze haar twee onmiskenbare piepjes vanuit het donker en kruipt omhoog om me te begroeten.
Die dag weet ik dat ik van het groene monstertje hou.
Na het weekend zal ik een mooie grote kooi kopen, dan zien we daarna wel weer verder. Maar dat ze bij ons hoort is duidelijk.
Het is de laatste dag van het bezoek, we ontbijten laat en Kiwi heeft zich nog niet laten zien. Ze is ook niet thuis op haar tas en ik neem aan dat ze op een van haar ontdekkingstochten in de buurt is.
Mijn zus ruikt echter onraad. ‘Ik vind het maar gek, ik kijk nog even.’
Ze ritst de tas verder open en vindt onderin een heel stil groen vogeltje, waarschijnlijk de hele nacht al opgesloten.
Ik schrik me kapot. Ik neem haar op mijn schoot en ze blijft heel stil zitten, terwijl ik haar zachtjes mag aaien. De hele verdere dag slaapt ze, op mijn schoot en onder de haren van Sophie, haar kopje tegen diens nek gedrukt. Ik geef haar hapjes voer, laat haar druppels water drinken, maar ze knapt niet op.
Op maandagochtend om kwart voor acht, een kwartier voordat Sophie voor de eerste keer weer naar school moet, sterft ze in mijn armen.
Dag lief gek, aanbiddend, stronteigenwijs, bijzonder, veeleisend groen papegaaitje. Je zit nu in ons hart, maar we hadden je zoveel liever schreeuwend op ons hoofd gehad.