Als we op de markt in Trastevere lopen, valt er iets uit de lucht. Ik buk en raap het op. Het is een stenen engeltje.
Het is zo klein, dat het precies in de palm van mijn hand past. Daar ligt het, afgeschermd van de buitenwereld in het kommetje dat mijn duim en pink vormen. Een stukje van zijn vleugel is afgebroken.
Ik stop het behoedzaam in de zak van mijn zwarte leren jas en af en toe wrijf ik met mijn duim over het gladde steen, lopend langs de marktkraampjes op de Porta Portese.
‘Niet te geloven toch?’ zeg ik tegen de anderen, ‘een engel die uit het niets voor je voeten valt!’
‘Het is Icarus,’ zegt mijn Gymnasiumzoon, ‘De engel die door hoogmoed uit de hemel viel.’
‘Het is een demon,’ zegt mijn dochter de Fantasywriter, ‘Een engel die uit de hemel verstoten werd.’
‘Het is een beeldje met een kapotte vleugel,’ zegt mijn pilootman, ‘Niks zweverigs aan.’
Het is een engel, denk ik. Een engel met een stukje eraf.
Weken later lopen we over de Ponte Sant’Angelo naar de Engelenburcht. Als we bij de kassa de entreekaartjes kopen, valt Arno’s oog op een pamflet op de balie: om vier uur is er een rondleiding, genaamd the Secret Castle.
‘Zullen we die doen? Er staat dat we ruimtes in mogen waar niemand anders mag komen!’
De pret staat in zijn ogen en we betalen extra voor de geheime toer. Het voelt als smeergeld.
Binnen bij de fontein staat onze gids Lea op ons te wachten; een giechelende Romeinse met een enorme bos haar en een energieke uitstraling.
‘Welkom op de geheime rondleiding!’ Ze rammelt met haar grote sleutelbos. ‘Vandaag komen we op plekken die voor de gewone toerist verborgen blijven.’
Ik verkneukel me te pletter. Echt iets voor ons!
Lea neemt ons mee op een zwerftocht door het kasteel. Door een geheime gang tussen het Vaticaan en de burcht, langs muren die vroeger behangen waren met marmer, langs prachtige kunstwerken, beelden van aartsengel Michaël en als kers op de taart een adembenemend uitzicht over Rome. Lea huppelt, giechelt en roddelt en wij volgen haar op de voet, hongerig naar het geluid van de sleutelbos.
Het kasteel is cirkelvormig en vanaf de buitenste ring, waar de warme middagzon weerkaatst op de kanonnen, lopen we steeds dieper de voormalige graftombe in. Dan, op een binnenplaats waar poezelige pasteltinten en fraaie fresco’s de boventoon voeren, haalt Lea de sleutelbos weer tevoorschijn. Ze opent een piepklein, betralied deurtje voor ons.
We dalen af in een smalle gang, en komen in een bedompte kelder met door stalen palen gestutte gewelven. Er staan hier vitrines vol martelwerktuigen opgesteld. Van tangen om rugspieren mee kapot te knippen tot kniesplijters en vierendelers. Het is hier koud, donker en de stank van schimmel maakt de grimmige sfeer compleet.
We lopen door kerkers en ik durf te zweren dat ik verdoemde zielen hoor fluisteren. De muren zitten vol met gaten waar de gevangenen aan vastgeketend zaten. Net als ik wil het niet meer houd voel ik ineens de zon op mijn gezicht. We staan weer op het idyllische binnenplaatsje, waar toeristen die geen smeergeld betaalden rustig rondscharrelen, zich onbewust van de diepduistere krochten van de burcht van de Engelen.
Ik hap naar adem.
‘Mensen zijn niet goed,’ zeggen de Amerikanen in onze groep.
‘Dat was best heftig,’ piep ik.
‘Willen jullie het adres van de beste ijszaak in Rome?’ kirt Lea.
Ze typt, heel lief, een lange lijst van restaurants en ijssalons in mijn telefoon. Als ik hem weer in mijn zak stop, strijkt mijn vinger langs de kapotte vleugel van mijn stenen beeldje.
Die is ook niet helemaal goed. En toch is het echt een engel.