‘En als we dan morgen naar…HOLY SHIT!’ Een gele Citroën komt van de linkerrijbaan naar de rechterrijbaan, maar daar rij ik al. Ik trap uit alle macht op mijn rem, alles blokkeert. In een fractie van een seconde wijk ik uit en kom ik ongeschonden tot stilstand op het wit gestreepte weggedeelte van de afslag.
Een spijtoptant. Zo noemen we ze hier, bestuurders die op het laatste moment besluiten om toch de afslag te nemen. Levensgevaarlijk.
Ik kijk om me heen naar de chaos. Her en der staan auto’s stil. Er schudden glimlachend wat hoofden, auto’s worden opnieuw gestart en voorzichtig manoeuvreert men om elkaar heen. Ook de boosdoener rijdt rustig weg,en ik toeter hem hard na. Ik ben de enige.
Een andere dag rijden we met z’n allen achter een Fiat 500, die heel langzaam midden op twee weghelften rijdt. Er blijkt een append meisje in te zitten, dat zich volkomen heeft afgesloten van de rest van het verkeer. Ik beweeg mijn hand naar de toeter, maar Arno pakt hem vast. Hij spreekt drie legendarische woorden:
‘Wees. Geen. Hollander.’
Want dat doe ik. Hollanderen in Italië. Elke keer als iemand van de regels afwijkt, voel ik een onbedwingbare lust om te corrigeren.
‘Je mag daar niet parkeren.’
‘Je mag niet bellen tijdens het rijden.’
‘Je mag niet op de vluchtstrook rijden.’
‘Je moet in je eigen baan blijven.’
‘Rechts rijden, links inhalen.’
‘Niet voorpiepen.’
Ik, de Hollander, ben gewend aan orde. En hier is chaos. Hier rijdt men in rijen van vier over een tweebaansweg. Hier heeft degene die het snelst kan optrekken voorrang. En het mag. Er is veel begrip voor andermans weggedrag, fouten worden snel vergeven en het is echt heel moeilijk om iemand boos te krijgen.
‘Maar het is wel gevaarlijk en onverantwoordelijk’, hoor ik mezelf zeggen. En toch, door dat gebrek aan orde en terechtwijzingen, krijgen mensen de ruimte om te leven, om fouten te maken, om adem te halen.
En zo lopen we dan in zonnig Rome, en staat daar midden op een zebrapad een auto geparkeerd. Ik krijg daar kriebels van in mijn buik. Ik mag dat namelijk ook gewoon doen, en dat voelt als vrijheid blijheid. Ha, zo doen wij dat hier! Niemand die erover zeurt, en ik ook niet. Terwijl ik er een paar maanden geleden nog een beschuldigend vingertje naar opstak.
Ik voel me verlost. En het smaakt naar meer. Niet meer foeteren op die buurman die zijn honden de hele nacht laat blaffen. Niet boos zijn als de vuilnismannen van het ophaalschema afwijken. En die man die in de file voorpiept via de vluchtstrook? Ik laat hem lekker zijn gang gaan.
Het is hier leven en laten leven. Soms sta je daardoor even stil op een witgestreept stukje weg. En dan kun je toeteren of lief zijn. Vaak wil ik doorrijden naar toeteren, maar kies ik op het laatste moment toch voor de afslag naar lief.
En spijt heb ik nog niet gehad.