Wat er in het mysterieuze zakje zat dat ik op straat vond.

 

Het is donker. Ik loop onder het balkon van een biljarthal door, waarop ik rokende, getatoeëerde mannen zie staan. De stank verziekt de lucht en ik voel hoe de afgekauwde peuken pletten onder mijn schoenen . De afgelopen nacht was het onrustig buiten. Rellende jongeren. Rondscheurende scooters. Vuurwerkbommen. Ik loop alleen, want de puber ligt al op bed en de hond moet nog uit.

Dan zie ik het liggen.

Een plastic zakje, dichtgebonden met een rood bandje. Er in zitten witte korrels, ze zien er wat glazig uit. Ik kijk om me heen en buk me om het zakje wat beter te bestuderen. Maar ik heb m’n bril niet op en zie alleen wat wazige kristalletjes.

Pillen. Drugs. Misdaad.

Ik kijk nog een keer om me heen. De mannen op het balkon lijken me niet opgemerkt te hebben en ik buk nog een keer om een haastige foto te maken van het goedje. Bang om de eigenaar tegen te komen, haast ik me naar huis.

Tijdens het lopen stuur ik de wat wazige foto naar mijn kinderen.
‘Weten jullie wat dit is? Ligt hier gewoon op straat bij het biljartcentrum.’
‘IJsblokjes?’ vraagt de middelste.
‘Crystal meth?’ vraagt de oudste.
‘Meth, nice,’ zegt de jongste. ‘Take it home, I could use some energy.’

Thuis zet ik mijn bril op en bestudeer de foto. Het geheel komt me bekend voor, maar het blijft bij een vage herinnering.

De volgende dag, in het volle zonlicht het winkelcentrum passerend, valt het kwartje. Ik weet weer waar ik het zakje eerder gezien heb. Het zat gratis bij de Hollandse Nieuwe die ik de week ervoor bij de visboer kocht.

Wat leren we hieruit?

Hier zijn de Twee Wijsheden van de Week:

1. Ons brein is niet te vertrouwen. Het trekt conclusies op basis van informatie die snel en makkelijk beschikbaar is. Als ik net bij de visboer een haring met uitjes had gekocht, zou ik het zakje meteen herkend hebben. Maar omdat ik net die louche mannen had gezien en de sigarettenrook van het drankhol nog in mijn neus hing, dacht ik aan drugs. Dit heet de ‘beschikbaarheidsheuristiek’ (dit kun je weer in je boekje schrijven, onder de w van woorden die ik nooit meer ga gebruiken).

2. Oudste kinderen hebben dezelfde denkpatronen als hun moeder; middelste kinderen doen het tegenovergestelde van wat de oudste en de jongste doen; jongste kinderen zijn het grappigst (voor deze conclusies bestaat geen wetenschappelijke basis maar als jongste kind vond ik het wel grappig).