De Kippige Haan

Op een dag wordt Karel Haan
plots wakker in een waas.
In zijn haremkippenren
ziet hij slechts wat wazig hen
en vaag wat kippengaas

Varrdamme, zegt de Karel luid,
het wordt nu echt te veel.
Eerst gaven ze m’n kin een lel,
toen kreeg ik vies goor kippenvel,
nu moet ik aan de bril.

Was hij ooit de voorste man
luidruchtig, knap en wild,
een onweerstaanbaar kippenboutje,
de scharreldroom van menig vrouwtje,
nu lijkt hij uitgespeeld.

Maar Karel, onze kloeke held
is macho doch ook zen.
Dus roept hij naar zijn hele kliek
‘Mijn lichaam, hoewel magnifiek,
dat is niet wat ik ben!’

Liek Besselaar – 2020

Een Psychologisch Poepverhaal

 

Zeven uur. Ik ben net opgestaan en loop met vette haren en uitgelopen mascara door het huis. Ik open de deur en de hond rent langs me heen om een plasje te doen in de tuin; ik gaap en krab aan een verse muggenbeet op mijn linker bovenarm.

Ik voer de hond en rommel een beetje in het huis dat geen rommel meer heeft sinds de laatste rommelmaker het huis uitging. De Man drinkt koffie en ik stap onder de douche. De Man vindt dat een goed plan en kleedt zich ook aan. Een half uur later wandelen we in de zon.

En dan gebeurt het. De Plottwist.

De hond loopt de grassige berm aan de linkerkant van de weg in. Ze buigt haar rug, om de grote boodschap een makkelijke weg naar buiten te bieden. Er verschijnt een keutel, die soepel op de grond valt. Maar het is nog niet klaar: een volgende bruine saucijs steekt zijn kopje naar buiten, op weg naar het groene gras. De veelbelovende coming out wordt echter bruut gehinderd door een meegebakken grasspriet, die ervoor zorgt dat de bolus aan de onfortuinlijke billen blijft hangen.

In paniek rent het beestje, nog steeds met gebogen rug, naar de berm aan de andere kant van de weg, terwijl de vijg vrolijk heen en weer slingert. Weer gaat ze in lanceerpositie zitten, en de Man en ik leven hevig mee. Nét als ik denk dat ik actief mee moet gaan helpen, valt het hoopje op de grond.

‘Jaaaa, goed zo!’ roepen we in koor, en we klappen simultaan in onze handen.

We kijken elkaar aan en denken hetzelfde. Ja, het wordt tijd dat we stoppen met het gemis van de kinderen te vervangen door een obsessie voor de hond. Maar toch. Net als alle verhalen, heeft dit verhaal een les.

De drie lessen van dit poepverhaal

(Pak je agenda en je mooiste pen, misschien ook wat kleurpotloden en acrylverf, en schrijf de drie Wijsheden van de Week op. Toets ze voor de gezelligheid eens in situaties op je werk, met je kids of met je vrienden)

Wijsheid 1: Shit happens, ook als je niet ingrijpt
Wijsheid 2: Shit verdwijnt, ook als je niet ingrijpt
Wijsheid 3: Deel je shitverhalen, mensen kunnen er altijd wat van leren.

 

Leuk dat je meelas! Schrijf je hieronder in voor de nieuwsbrief, boordevol psychologerie met een glimlach, creatieve creaties en de volgende Wijsheden van de Week.

Truttigheid ten top

OMG. Ik zag het mezelf doen.
Ik zette een pan bouillon op de houtkachel, met wortels en kippenbouten en verse peterselie en ui, en die stond daar een paar uur heel zachtjes te pruttelen, de geur trok door het hele huis terwijl ik neuriënd de was weg streek.
Laat in de middag maakte ik er een ragout van volgens het recept van mijn moeder en dronk een kopje thee met mijn man, samen op de bank. We aten er braaf een mandarijntje bij, voor de vitamientjes.
Daarna gingen we samen op een ommetje in de buurt, met de hond.
Hij vroeg nog: ‘Worden we oud?’
En ik zei, zoals altijd: ‘Ik hoop het wel.’

‘En wat voor cijfer geeft u uw leven?’ vraagt de interviewer aan het eind

Als ik het filmpje zie, raakt het me zo dat ik er wel over moet schrijven.

De video’s horen bij mijn laatste studievak, dat gaat over psychische zorg voor mensen in de laatste fase van het leven, en dat allemaal in de sterfmaand van het jaar.

Er is een video van een gebogen, klein omaatje, dat constant niet-bestaande mieren van haar steunkousen veegt. Er is een video van een groep oudere vrouwen, die hun hele pensioen in hun gezicht injecteren, in de hoop nog een man te bemachtigen. Een man met een pafferig gezicht vertelt over zijn kast vol medicijnen, voorgeschreven door de zeven verschillende specialisten die hij bezoekt. Het is treurnis en duisternis en ik kan wel janken om mijn voorland.

Tot het filmpje van mijnheer Arie dus.

Zes minuten lang zit ik aan mijn beeldscherm gekluisterd. We zien Arie, een man van begin tachtig met vriendelijke ogen, gekleed in een bruingeruit overhemd met bijpassende bruine broek.

Hij zit in een rolstoel en in een verpleegtehuis, want zijn hele rechterkant is verlamd na een beroerte. Na een hersenbloeding twee maanden geleden is ook zijn linkerkant niet meer wat het geweest is.
‘Daar werd ik best wel ongerust van, toen die kant ook uitviel,’ zegt hij tegen de interviewer. ‘Je wordt zo afhankelijk hè, als je niets meer kan.’

We horen zijn stem terwijl we beelden zien van hem, rijdend in zijn rolstoel door schuifdeuren en in de lift, op weg door het verpleeghuis.
‘Kijk, ik ben dan wel beperkt, maar ik haal vaak dropjes voor de verpleging in de winkel beneden. Ik vind dat leuk, iets voor andere mensen doen.’

Zijn vrouw is twee jaar geleden plotseling overleden.

‘Die zondag dat ze om half twaalf tegen me aanviel, dood, daar denk ik elke zondag weer aan.’ Zijn oogranden worden rood en zijn stem trilt een beetje.

‘Kunt u met de verpleging praten over uw zorgen?’ vraagt de interviewer.
‘Nee, die hebben het zo druk. Zoveel mensen om te verzorgen.’ Hij zegt het zonder verwijt, ik hoor alleen respect en begrip. ‘Soms kunnen ze ons niet eens douchen, vandaag is er niet gedoucht, daar was geen tijd voor.’
‘Geen tijd voor een douche?’
‘Nou ja, ik wel,’ Arie lacht ondeugend, ‘de nachtzuster had even tijd en die heeft het gedaan. Mijn lievelingszuster.’

Hij glundert alsof hij de grootste bofkont op aarde is.

Eén keer per maand komt de dominee met hem praten. Ze zitten dan in de gang bij de liften, naast een tafeltje met kunstbloemen.
‘Tja, die dominee kan ook niks voor me doen hè, ik moet gewoon accepteren dat ik beperkt ben.’ Hij zwaait even naar een voorbijganger.

We zien beelden van de maaltijd, een verpleegster snijdt het vlees van Arie in stukjes, waarna hij het zelf met zijn linkerhand naar binnen werkt. Af en toe valt er iets op zijn slabber.

‘En wat voor cijfer geeft u uw leven?’ vraagt de interviewer aan het eind.

Het antwoord van de oude man blaast me uit m’n sokken.
‘Zeker wel een 7, of nee, een 8.’ zegt hij en hij knikt langzaam.
In diepe achting knik ik met met hem mee.

Zo afhankelijk, zo weinig, zo alleen. En zo tevreden.

En dan vraagt die interviewer vervolgens waarom Arie zijn leven geen 10 geeft. Daar kan ik zo boos om worden. Waarom nou? Die man doet zo zijn best te kijken naar het goede in zijn leven.
‘Tja, die beperking hè.’ Je hoort hoe zijn stem versomberd. Alle positiviteit is met één welgemikte vraag weggelekt.

Ik had gehoopt op: ‘Waarom geeft u uw leven geen 6,5?’ Dan waren ze in de schijnwerper gekomen, de kleine dingen die zijn leven nog de moeite waard maken.

Zijn dropritjes naar de winkel, de onderonsjes met zijn lievelingsnachtzuster, de gedichtjes die hij nog schrijft, dat zijn linkerkant het weer een beetje is gaan doen, de parkiet op zijn kamer, de dominee die naar hem luistert. Dat hij er toch maar mooi nog is.

Als de film stopt, heb ik een nieuw voornemen voor 2018: nog meer leven zoals Arie doet.

Dankbaar zijn voor elk minuutje zon dat ik zomaar krijg, voor de kwispel van een hond, het getik van de regen, een vuurrood bakje aardbeien, een slappe lach, een klaproos in de berm, warme voeten in dikke pantoffels, een feloranje lucht als de avond valt. Want arm of rijk, in gezonde of zieke tijden, alleen of samen, die kleine schatten zijn er altijd en voor iedereen.

Laten we ernaar blijven zoeken, elke dag weer. Ter ere van tevreden mensen als mijnheer Arie.