Hoe je een doorzetter wordt door een plank mis te slaan

Na mijn eindexamen deed ik wat van VWO’ers verwacht werd: ik ging studeren. Eerst economie, maar my god wat vond ik dat saai. Ik stapte over naar acupunctuur, maar viel steeds flauw bij de lessen over zwarte zweren en gele pus. Ik kreeg een geweldige baan bij KLM en studeerde ondertussen psychologie in Leiden. Tot ik een stoere straaljagerpiloot leerde kennen die in Leeuwarden woonde, of all places. Ik gaf de studie op en ging vliegbabies maken.

Ik genoot. Dit was wat ik fulltime wilde doen: knutselen, knuffelen en kneuteren.

En toch, dat psychologie há, dat bleef naar me lonken. Met van die dikke klonterige mascarawimpers. Maar ik was al zo vaak een studie begonnen zonder het af te maken. Ik schaamde me. Ik vond mezelf een afhaker.

Op mijn veertigste deed ik nog één opleiding.

Zo’n 16-daags persoonlijk ontwikkelingstraject waarin je groepsgewijs al je issues in de kring gooit en er, met behulp van professionele begeleiders, soep van probeert te maken. Maar dan met emoties in plaats van bouillonblokjes. Angst en verdriet en meer van dat soort sterk spul.

Ik deed het best goed. Ik gooide onbeschaamd alle narigheid die ik vanbinnen kon vinden op de hoop en het werd, al zeg ik het zelf, een smeuiig soepje waar iedereen enorm van smulde.

En echt, ze zeggen het én het is waar: als je dingen waar je je voor schaamt of waar je bang voor bent in de schijnwerpers zet, zien ze er opeens een stuk minder eng uit.

Toen de laatste dag en de loop-over-de-gloeiende-kooltjes-test kwam – in deze 16-daagse was dat de breek-een-plank-met-een-karateslag-test – vertrouwde ik er dan ook op dat dat goed zou gaan. En de begeleider ook, wist ik. Hij liet duidelijk merken dat hij trots op me was.

Het gaat je lukken! (big smile en duimpje omhoog)

Misschien had ik last van de hoge verwachtingen. Misschien had ik toch nog te veel twijfels. In ieder geval stond ik daar, middenin de zaal, in mijn paarse powerdress en mijn hand in karatehouding boven het stuk hout. Chariots of fire van Vangelis galmde uit de luidsprekers. Mijn medecursisten joelden me toe.

Je kunt het Annie!

Ik deed mijn hand omhoog en sloeg zo hard mogelijk op de plank.

Die gaf geen centimeter mee.

Geeft niks!
Straks nog een keer!

Maar het kwaad was al geschied. Daar waren ze, de verlammende gedachtenmonsters:

Het gaat toch niet lukken.
Je stelt iedereen teleur.

De begeleider fluisterde me bemoedigingen toe, terwijl om me heen anderen onder luid gejuich hun planken braken. Weer was ik aan de beurt. Weer brak de plank niet. Weer aanmoediging.

Ik sloeg nóg harder. Weer mis.

Toen kwamen de tranen. En de vrouwelijke begeleidster. Ze greep me bij mijn schouders, keek me diep in de ogen en zei langzaam:

Wat ben jij een doorzetter.

Ik liep naar de plank toe. Ik haalde diep adem. En de plank brak alsof hij een lucifershoutje was.

Sindsdien geef ik nog zelden op: ik maakte mijn psychologiestudie af, opende een coachpraktijk en schreef boeken tot de laatste punt.

Wat ik eigenlijk zeggen wil: vaak is wat ons tegenhoudt een simpele gedachte in ons hoofd. Een combinatie van woorden, letters, gebakken lucht.

Ik heb geen talent
Ik ben niet creatief
Ik hou het toch niet vol
Ik ben te oud om iets nieuws te beginnen.

Denk het tegenovergestelde. Of geef ze geen aandacht. En dan niet meer trutten.

Gáán!